verhalen
De basistechniek bij de haardenfabriek
Interview: Heleen Janszen SIED
Foto: Viorica Cernica
Theo Groot Swaaftink ging in 1958 werken toen hij vijftien jaar was. De kans om zijn talent te ontwikkelen kreeg hij bij de Davo haardenfabriek, waar hij in totaal vijf jaar werkte. De technische dienst voelde voor hem als een uitdaging met puzzels en humor.
Sollicitatie anno toen
‘Bij Davo Haardenfabriek kwam ik terecht door mijn derde sollicitatie. Ik had al eerder bij T&D gesolliciteerd. Bij mijn start daar kwam ik veel bekenden van de ambachtsschool tegen. Ik raakte met hen aan de praat wat de chef niet leuk vond: ik kon meteen vertrekken. Vervolgens ben ik bij de Diepdruk terechtgekomen. Bij die sollicitatie ging alles perfect. Tót het laatste moment toen de personeelschef aan mij vroeg of ik van voetbal hield. “Oh”, zei ik, “Ik heb nog nooit zo'n domme sport gezien.” Dat was direct de aanleiding voor mijn vertrek daar. Daarna ben ik dus naar de haardenfabriek gegaan. Ik werd netjes ontvangen, kwam bij de chef van de technische dienst op gesprek en dat ging super. Ik kon de volgende dag gelijk beginnen.’
‘Wat moest ik doen, wat kon ik helemaal? Direct van de ambachtsschoolschool en verder niets. Op zaterdagochtend moest ik de werkplaats aanvegen, en ’s middags naar school: ik vond het helemaal niet erg. Ik weet nog goed wat het allereerste werk was; ik moest allemaal strips die krom geworden waren in de oven rechtmaken. En hoe ik dat deed? Gewoon met een hamer recht slaan. Ja, dat was dus de eerste dag. Tja, ik had ook niet zoveel keus natuurlijk, maar dat beviel me eigenlijk best wel. Ik denk dat het de chef ook niet verkeerd beviel, en dat ik ook alle andere klussen vrij snel onder de knie had, tot uiteindelijk het professioneel lassen aan toe.’
Hoe de hydraulische pers binnenkwam
‘Ik herinner me uit die tijd dat het bedrijf een grote hydraulische pers had gekocht. Die was zo groot, dat hij niet door de deur naar binnen kon. Uiteindelijk moesten ze een stuk uit de achtergevel afbreken om de pers naar binnen te krijgen. Je praat dan over een gevaarte van wel drie meter hoog, waar een cilinder boven bevestigd was, met aan elkaar verbonden pijpen en pijpjes, die alle kanten op stonden. Het hele gevaarte stond op een stempel die wel 400 ton kon dragen. Je kunt wel nagaan dat er gevaar bestond dat er dan iets tegen die pijpen zou stoten… En inderdaad er knapte eentje kapot, de pijp kwam rechtop te staan en bingo: 200 liter olie stroomde de fabriekshal in. Op een gegeven moment was alles leeggestroomd en moest de kapotte pijp gelast worden. Het leek zo makkelijk: een ervaren collega ging aan de slag, maar dat ging niet goed. Daarna een andere collega. Weer niet goed. Ik had op de technische school wel leren lassen, maar niet denderend. Ik vroeg of ik het mocht proberen. Je moet heel secuur zijn; als je je las eindigt, dan moet je dáár weer goed beginnen, iets er overheen en weer terug en dan steeds verder, netjes over elkaar heen, zonder dikke druppels er onderaan. De pijp werd uiteindelijk door mij helemaal goed gelast en dat gaf me ontzettend veel vertrouwen, maar het had ook veel indruk op de baas gemaakt, ook al was ik nog maar een jochie van een jaar of vijftien.’
Lopende bandwerk, gek werd ik ervan!
‘In een andere periode was er iets gebeurd, ik meen veel zieke mensen, waardoor de fabriek bijna stil kwam te liggen. Wat precies weet ik niet meer, maar iedereen, van de technische dienst tot aan het kantoor moest komen werken in de productie om haarden af te maken. Dat vond ik verschrikkelijk. Iik moest gaatjes boren in de brandpotten voor de luchttoevoer. De eerste dag ging perfect. De productie kon míj bijna niet bijhouden. Een aantal dagen later ging het minder. Ze pakten op het laatst de branderpot onder me vandaan, ik had allemaal halve boren voor ogen. Ik werd helemaal gek van dat lopende bandwerk. De volgende dag zei ik tegen mijn vader “als ik hetzelfde werk weer moet doen, dan kom ik weer naar huis”. Mijn vader zei “Jongen, je moet doen wat je het beste lijkt!” Maar bij de Davo liep ik naar de chef en zei tegen hem: “Moet ik hetzelfde werk doen als vorige week, dus die gaten boren? Want dan ga ik gelijk naar huis.” Ik heb een man nog nooit zo gek zien kijken. Hij was helemaal van slag, maar: ik kon weer in de technische dienst werken!’
Collegialiteit op het werk
‘Daar bij de technische dienst kon en deed ik eigenlijk alles wat ze maar wilden. Ik kon repareren, en ik vond het ook leuk om te doen. Ik was er ook altijd als er over gewerkt moest worden. Maar dat veranderde, omdat het mijn opzet was om leraar ambachtsschool te worden. Daarvoor ging ik ’s avonds en op zaterdagmiddag naar school. Maar na die 48 uur werken was een opleiding te vermoeiend: beginnend om zeven uur tot drie uur en daarna weer naar school tot zes uur. Halverwege moest ik stoppen met school. Ik kon het niet volhouden; de leraren moesten me soms wakker maken in de klas. Ik vond het toen wel jammer, maar achteraf gezien vond ik het niet zo erg. Ik werkte gewoon met een groep technische mensen samen, de gereedschapsmakers en de technische dienst. Er was humor en een leuke sfeer. Dit ging door tot ik als negentienjarige in militaire dienst ging. Ik heb er in totaal vijf jaar gewerkt. Na mijn diensttijd was de fabriek failliet, omdat heel Nederland op aardgas ging verwarmen. Bij Davo heb ik gewerkt bij de “luchtdichte afdeling” waar kolenkachels die omgebouwd werden tot gaskachels, getest werden. Dat was mooi werk, samen met collega Jan Pinkster. Al het laswerk dat we moesten doen, verdeelden we altijd. Jan was een fijne collega, maar op een gegeven moment werd hij ziek en moest ik hem daarna missen.”
Opslag?
‘Tja. geld interesseerde me helemaal niets. Het werk was gewoon leuk en we hadden thuis genoeg te eten. Ik werd toch vaak voor moeilijke klussen aangewezen, echte mooie puzzels waren het soms. Hoe kun je de oven beter aanjagen voor de ijzersmeltoven? Door meer lucht, en dat deden we door een twee meter lange pijp van roestvrij hittebestendig staal rond te maken in een twee meter ring om de oven heen. Hier kwam veel laswerk bij kijken. Toen ik dat voor elkaar had gekregen kreeg ik een kwartje opslag. Ik moest ook eens bij de personeelschef komen, die me zei: “Theo, ik moet jou eigenlijk een functiegroep hoger zetten en dan maximale toeslag geven. Maar ik heb ook iemand in dienst die getrouwd is en een gezin heeft. Hij heeft het geld hard nodig.” Eigenlijk was het niet netjes van die chef. Maar zo ging dat. En ik heb er geen spijt van gehad. Mijn vader verbouwde de aardappelen zelf en groenten ook. Ik leefde met mijn vader en broers en zussen samen en het geld ging allemaal in een gezamenlijke pot.’
Zwart ondergoed en vitamine C
‘Van de IJzergieterij kreeg iedereen twee stel zwart ondergoed. Helemaal zwart, inderdaad, want die koolstof die in de lucht hing, kwam in je kleren. In de was kreeg je dat niet meer uit wit ondergoed, dus zo werd dat probleem opgelost. Wat we ook kregen was dagelijks een vitamine c pilletje. Bij de prikklok stond een grote pot en daaruit nam je er dan eentje.’
Leidinggeven, op zeventienjarige leeftijd
‘Op een goed moment werd de Deventer IJzergieterij overgenomen, daaraan moest veel vernieuwd worden. Er stonden nog machines die weggetakeld moesten worden. Daar kwam ik te werken, ik kreeg er zo’n beetje de leiding. Dus was de eerste grote taak om een haak aan een ketting om die machine te maken en vervolgens weg te takelen. Maar ik zag iets over het hoofd… de machine stond verankerd aan de bodem. Dat merkte ik pas toen ik hard aan de takel trok en de onderkant nog steeds vastzat. Dus snijbrander erbij om de boel door te snijden. Maar dát had ik nooit moeten doen, want toen kwam de machine los te bungelen met een enorme kracht. En hup daar lag ik, buiten westen.Uiteindelijk kwam alles goed, maar eerst werd ik per ambulance naar het ziekenhuis gebracht.’
Erg vies werk, maar wel het mooiste werk
‘Nu ik op mijn 81e terugkijk op die jaren, zeg ik: “Het was erg vies werk, maar wel het mooiste werk dat er was, die technische dienst, waarmee we overal in het bedrijf zaten.” Ik heb eigenlijk heel mijn leven in de techniek gezeten. Maar de basis is toch echt bij de kachelfabriek gelegd. Absoluut.’